U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.

De Man der wetteloosheid

Bij de identificatie van de Antichrist speelt steeds de uitleg van 2 Thessalonicenzen 2, waarin sprake is van de Man der wetteloosheid en de zoon van het verderf die zich in de tempel zal neerzetten. Deze wordt dan gezien als de zogenaamde Antichrist. 

Aangezien Paulus duidelijk aangaf dat het geheimenis van de wetteloosheid al in zijn tijd werkzaam was, ligt het voor de hand ook in zijn tijd te kijken naar zo’n mens der wetteloosheid. Daarin hebben de preteristen een goed punt. Behalve keizer Nero die veel van zijn eigen familieleden liet ombrengen, martelde en vermoordde hij christenen en liet hij zichzelf als een god aanbidden. Kenneth Gentry beschouwt hem in zijn boek The Beast of Revelation[1]als drager van het getal van het Beest.

Gary DeMar wijdt in zijn boek Last Days Madness, Obsession of the Modern Church (1994) een hele Appendix aan Identifying the Man of Lawlessness. Daar geeft hij een Engelse vertaling van een Latijnse expositie van 2 Thess. 2 geschreven door Johann Christian Schoettgen (1687-1751), een Duitse NT geleerde en filoloog, die het Latijnse commentaar op het Nieuwe Testament voltooide waaraan de Engelse Hebraïst en geleerde ds. John Lightfoot (1602-75) was begonnen.[2] Schoettgen geeft aan, dat Paulus antwoord gaf op wat voor Thessalonicenzen van toen direct van belang was: het verwachte oordeel over perverse Joden, doelend op het Farizese en Rabbijnse Judaïsme, niet Judaïsme op zich, maar dat van die rabbijnen, die volgens hem de naam antichristelijk verdienen. Wie verzetten zich immers meer tegen Christus, dan zij?

Johannes Levi uit Gischala

De gedeeltelijke preteristen Harold R. Eberle en Martin Trench citeren in hun boek Victorius Eschatology, a partial preterist view de auteur John Bray[1], die beargumeert, dat de man der wetteloosheid Johannes Levi uit Gischala kan zijn geweest. Hij leidde namelijk de rebellie tegen de Romeinen en werd de machtigste man net voor de verwoesting van Jeruzalem, nadat zijn weerhouder Ananus de hogepriester was vermoord, toen hij de Idumeeërs had aangezet om naar Jeruzalem te komen met 20.000 soldaten. Zij leidden een massamoord, waarbij meer dan 8.000 werden vermoord. Vervolgens zette hij de zeloten aan, samen met andere Joden om in opstand te komen tegen de Romeinse overheid. Dat werd de oorzaak waarop Rome uiteindelijk Jeruzalem ging omsingelen en na 4 of 5 maanden belegering en uithongering verwoestte. Volgens John Bray was hij:

"De belangrijkste man in de verwoesting van Jeruzalem, de grootste aanstichter van de verdrukking over de Joden in de stad, en een 'gruwel' zelf zoals hij 'zat' aan de macht in de Tempel zelf. En hij was de oorzaak van het ophouden van de dagelijkse offers drie en een half jaar nadat Vespasianus tegen de stad kwam. Wat de mensen betreft, had hij de plaats van God in de tempel ingenomen.” 

Volgens dr. D. Holwerda[2]  emeritus-hoogleraar in Groningen was déze Johannes tevens het ‘beest uit de zee’, waarop de ‘vrouw’, de hoer, zit. Hij was nl. de ziel van het verzet tegen de Romeinen, als het ware de verpersoonlijking van de staat Israël, die na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap niet weer zelfstandigheid en onafhankelijkheid had weten te bereiken. Maar hij had ook de verdediging van een van zijn ‘koppen’, t.w. de vesting Gischala, op zich genomen. Het is déze ‘kop’ die in Op. 13, 3 ‘dodelijk gewond’ wordt genoemd vanwege de smadelijke aftocht van Johannes uit het door hem te verdedigen Gischala. ‘Maar’, zo heet het verder in 13, 3, ‘zijn wond genas’. Hij begeeft zich naar de hoofdstad Jeruzalem, om daar de leiding van het verzet op zich te nemen. Zo wordt hij, die al een van de eerdere zeven koppen was geweest, nu ook nog eens de achtste kop. De vrouw die in 17:5 ‘het grote Babylon’ wordt genoemd, is Jeruzalem. Maar dan niet de stad, de vesting, maar de bevolking van Jeruzalem. Ze is een hoer, omdat ze God, haar wettige man, de rug heeft toegekeerd, al vanouds, maar nu ten volle in de verwerping van zijn Zoon. Zij hecht zich nu aan een eigenmachtig zich opwerpende tiran, Johannes van Gischala, exponent van een aardse staatsmacht. Dat deze mens - want dat is hij, zie 13:18 - als ‘beest’ wordt gekenschetst, is niet enkel omdat hij in het belegerde Jeruzalem als een beest zal tekeergaan. Nee, we hebben hier te maken met een zinspeling op Egypte, dat in het Oude Testament met de naam ‘Rahab’, een mythologische zeedraak, werd aangeduid, een monster dat Gods oude Israël verdrukt had en daarom door Jehovah werd gedood, Ps. 89:11. Vandaar ook, dat er in 13:1 gesproken wordt van een beest ‘uit de zee’. (Vgl. ook Dan. 7, 2 vlg.)


[1] The Man of Sin of II Thessalonians 2, pp. 27-41

[2] Volgens zijn boek: Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen. De kern van de ‘Openbaring aan Johannes’


[2] A Commentary on the NT from the Talmud and Hebraica: Matthew - 1 Corinthians, 4 vols. (Peabody, MA: Hendrickson Publishers, [1859] 1989).

 

Cookie-beleid

Deze site maakt gebruik van cookies om informatie op uw computer op te slaan.

Gaat u akkoord?