U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.

Datering van Openbaring

Voor of na AD 70?

Meer recent onderzoek geeft een dusdanige hoeveelheid aanwijzingen die tot de conclusie leiden dat Openbaring voor A.D. 70 geschreven moet zijn, tijdens Nero's regering. 
Irenaeus, de hoofdgetuige waarop de traditie vnl. heeft gesteund, m.b.t. tot de late datering van Opb. A.D. 95, tijdens Domitianus regering, is alles behalve duidelijk in zijn bewering. Hij kan op legitieme wijze in twee richtingen geïnterpreteerd worden. Er is bovendien duidelijk bewijs voor een vervolging van christenen onder Nero, i.t.t. betwistbare bewijzen voor Domitiaanse vervolging. 
De duidelijke tijd-referenties vereisen en vroege vervulling van de betreffende profetieën: Mt 24:1-34 zou "in deze generatie" vervuld worden. Opb. 1:1 spreekt van hetgeen weldra moet geschieden.Er vindt op het moment een nogal levendige discussie plaats over de datering van het Boek der Openbaring. Nieuwe Testamentische geleerden houden er twee belangrijke visies op na: (1) De vroege datum, welke stelt dat Johannes de Openbaring in ieder geval schreef voor de verwoesting van de tempel in augustus A.D.70. (2) De late datum, welke beweert dat Johannes zijn werk rond A.D. 95-96 componeerde, in de laatste dagen van keizer Dominitianus, die op 18 september A.D. 96 werd vermoord.

Kenneth L. Gentry verdedigt in zijn boeken "The Fall of Jerusalem" en "The Beast of Revelation" zijn positie dat Openbaring tussen het najaar van A.D. 64 en voor de Joodse oorlog met Rome in A.D. 67 geschreven moet zijn. Zijn onderzoek met een grote hoeveelheid aanwijzingen leiden tot de conclusie dat Openbaring voor A.D. 70 geschreven moet zijn, tijdens Nero's regering. Hij zet daarmee de traditie van andere verdedigers van een vroege datum voort, waaronder: Jay A. Adams; F.F. Bruce; R. Bultmann; A. Edersheim; J.A. Fitzmeyer; R.M. Grant; D.Hill; J.B. Lightfoot; C.F.D. Moule; J.A.T. Robinson; P. Schaff; Oilton S.Terry; C.C. Torrey; C. Vander Waal. 
We willen hier een aantal van Gentry's meest gewichtige argumenten weergeven. De zorgvuldige lezer trekke zijn eigen conclusies. Hij rangschikt de bewijzen in de volgende rubrieken: thematisch, politiek, architectonisch, kerkelijk en historisch bewijs.

Thematisch bewijs

Over het thema van Openbaring, zijn de meeste commentatoren, waaronder Moses Stuart, Milton S. Terry. J. Stuart Russell, George E. Ladd, Charles C. Ryrie en G.R. Beasley Murray het wel eens. Dit is te vinden in Opbenbaring 1:7. Over de aard van de vervulling is men het echter niet zo eens. 
Van beslissend belang is vooral de uitdrukking "het komen op/met de wolken". In het Oude Testament zijn wolken vaak het symbool van goddelijke wraak en oordeel. Dit is omdat God omgegeven wordt door dikke, foreboding wolken vanwege zijn niet te benaderen heiligheid en rechtvaardigheid. (Gen 15:17; Ex. 13:21-22; 14:19-20: 19:9, 16-19; Deut. 4:11; Job 22:14; Ps. 18:8vv; 97:2; 104:3; Jes. 19:1: Eze. 32:7-8). Zo wordt God Poëtisch weergegeven als komende in wolken in historische oordelen op mensen (Ps. 18:7-15; 104:3; Jes 19:1; Joël 2:1,2; Nah. 1:2vv; Zef 1:14,15). Evenzo spreekt het Nieuwe Testament van Christus komen in de wolken van oordeel (Matt. 24:30; 26:64) en tijdens Zijn Tweede Komst aan het einde van de wereldgeschiedenis (Hand. 1:11). Volgens Gentry gaat het er in deze passage, die een conflatie is van Dan 7:13 en Zach. 12:10, om dat Jezus zal komen en rouw teweeg brengt onder "degenen die Hem doorstoken hebben, ja zelfs op "alle stammen van de aarde", en dat dit direct spreekt tot de Joden uit de eerste eeuw.

Het Politieke bewijs

"Hier is het verstand, dat wijsheid heeft: De 7 koppen zijn 7 bergen, waarop de vrouw gezeten is. Ook zijn het 7 koningen: 5 ervan zijn gevallen, een is er nog en de andere is nog niet gekomen, en wanneer hij komt, moet hij korte tijd blijven. En ook het beest dat was en niet is, is zelf ook een 8ste, maar het is uit de 7 en het vaart ten verderve." Openbaring 17:9-10 is misschien wel het voornaamste objectieve bewijs voor de datering van Openbaring:

(1) Er is het beeld van het Beest met zeven koppen. 
(2) Deze zeven koppen vertegenwoordigen zeven bergen en zeven koningen. 
(3) Van deze zeven koningen zijn er "vijf gevallen", "een is" regerende, en een moet nog komen om "voor een korte tijd" te heersen.

De zeven bergen vertegenwoordigd door de zeven koppen verwijzen naar de eigenaardige geografie van Rome. Rome was immers aan allen in de oudheid bekend als "de stad op Zeven Heuvels". Deze geografische sleutel beperkt ons noodzakelijk tot het historische tijdperk van het antieke Romeinse Rijk. Maar belangrijker is de politieke verwijzing naar een lijn van koningen, waarvan de identiteit ons op het spoor brengt van de datering. De volgende bewijzen ondersteunende positie van een vroege datering.

Ten eerste, kan dogmatisch beweerd worden dat de zesde koning degene is die leeft en heerst terwijl Johannes dit schrijft. Hij zegt duidelijk dat de eerste vijf zijn gevallen, (verleden tijd) en vervolgt dat de zesde "is" (tegenwoordige tijd). De zesde koning is momenteel in controle van het koninkrijk. De zevende is nog niet gekomen, en wanneer hij komt moet hij een korte tij d blijven. Het aan de macht kimen van de zevende is nog geen huidige realiteit. Een 8ste (zonder definitief artikel) verwijst niet naar een individu maar naar de herleving van het Keizerrijk zelf onder iemand die oorspronkelijk buiten de specifiek genoemde 7 koningen staat. Het Romeinse Keizerrijk herrijst uit haar ruïnes: Vespasianus

Ten tweede, de geschiedenis documenteert voor ons dat Nero de zesde keizer van Rome was. Nero regeerde in Rome van 13 oktober A.D. 54 tot 9 juni A.D. 68 - ruim voor de negentiger jaren, die vereist zijn voor de theorie van de late datum. Hij was de zesde heerser die de titel droeg van "Caesar" (=keizer). De lijst van Caesars is als volgt:

  1. Julius Caesar 49-44 B.C.
  2. Augustus Caesar 31B.C.-A.D.14
  3. Tiberius Caesar A.D. 14-37
  4. Gaius Caesar (Caligula) A.D. 37-41
  5. Claudius Caesar A.D. 41-54
  6. Nero Caesar A.D. 54-68

Keizer Nero was dus de zesde heerser die de naam Caesar droeg. Het "Beest" van Openbaring was derhalve een symbool voor Nero in het bijzonder en het Romeinse Rijk in het algemeen. 
Ten derde, Johannes zegt dat van de zevende koning dat "hij is nog niet gekomen. maar wanneer hij komt, moet hij een tijdje blijven" (Opb. 17:10). 
De eerste heerser na Nero's zelfmoord in de zomer van A.D. 68 was Galba, die slechts 7 maanden regeerde: van Juni 68 tot Januari A.D. 69. Vergelijk "een korte tijd" uit Opb 17:10, hetgeen een duidelijke correspondentie met de geschiedenis van dit tijdperk laat zien. Er is bovendien duidelijk bewijs voor een vervolging van christenen onder Nero, i.t.t. betwistbare bewijzen voor Domitiaanse vervolging.

Het bewijs uit de architectuur

Opb 11:1-2 geeft duidelijk aan dat terwijl Johannes schrijft het tempel-complex er nog staat. Er zijn hoofdzakelijk drie visies wat betreft de identiteit van de tempel. Sommige, zoals W. Hendriksen, H. Hoeksema en J.M.P.Sweet, beweren dat dit tempel-complex staat voor een puur symbolische representatie van de Kerk. Anderen, zoals J.F. Walvoord en C.C. Ryrie verstaan Johannes visioen als verwijzend naar een toekomstige, nog te bouwen tempel. Nog weer anderen zien de tempel als een verwijzing naar de aardse tempel van Herodes, welke bestond t.t.v. Jezus' dagen. De meest natuurlijke identiteit is dat dit een verwijzing is naar de letterlijke tempel in Jezus' dagen. Deze tempel, bekend als de tempel van Herodes, was bekend aan de lezers van het Nieuwe Testament.

  • Ten eerste is het duidelijk dat het hier gaat om de tempel in een specifieke stad. Deze stad is duidelijk het historische Jeruzalem uit de eerste eeuw.
  • Dat deze genoemde stad letterlijk Jeruzalem is, en geen symbool voor de Kerk - is aangegeven doordat het tijdens oorlog kon worden verwoest. (Opb 11:2)
  • Ten tweede is hier bovendien sprake van de stad, "waar ook hun Heer was gekruisigd" (Opb 11:8), hetgeen de oordelen over de tempel en de stad rechtvaardigt.
  • Daarnaast wordt deze stad vergeleken met Sodom en Egypte (vs. 8). In het Oude Testament vinden we een precedent waarin Jeruzalem aangeduid wordt door de heidense naam "Sodom" (Jes. 1:9-10; Ezechiël. 16:46-49).
  • Ten derde, wijst de omvang van het oordeel naar de Joden uit de eerste eeuw, "de stammen van het Land", die Jezus doorboorden (Opb. 1:7);
  • Ten vierde komt Johannes beschrijving overeen met Lucas 21, dat zeker spreekt over de verwoesting van de fysieke tempel in A.D. 70.
  • Ten vijfde is er in Openbaring geen sprake van een reeds verwoeste tempel, die herbouwd is. Het is dus onmogelijk een verklaring te geven van de aanwezigheid van de tempel in Openbaring op grond van een datering die uitgaat van bijna een kwart jaar later na zijn verwoesting.

Het ecclesiologische bewijs

Opb 3:9 is o.a een sterke indicatie dat de fase in de ontwikkeling van de Kerk, zoals beschreven in de boodschappen aan de zeven gemeenten, verwijzen naar een periode voor A.D. 70. Toen Johannes Openbaring schreef, was de situatie van het Christendom er een, waarin het voor een groot deel nog steeds opereerde in joodse kringen en instituties. Historisch weten we dat dit na A.D. 70 niet meer het geval was. De kloof tussen Judaïsme en Christendom was vanaf die tijd te radikaal. Vergelijk de verwijzingen van Johannes naar Joden:

Het historische bewijs

De duidelijke tijd-referenties vereisen en vroege vervulling van de betreffende profetiën: Mt 24:1-34 zou "in deze generatie" vervuld worden. Opb. 1:1 spreekt van hetgeen weldra moet geschieden.

Verdedigers van een late datum, zoals Guthrie, baseren hun conclusie met name op Irenaeus van Lyon (A.D. 130-202) wiens aanwijzing, zoals we zullen zien vol is van interpretatie moeilijkheden;
De andere kerkvaders die aangehaald worden voor 'bewijs' van een late datum zijn evenmin zonder problemen:

  • Clemens van Alexandrië (A.D. 150-215): dubbelzinnig
  • Origenes (A.D. 185-254): dubbelzinning
  • Victorinus van Pettau (gest.A.D. 304): bevat onwaarschijnlijk acties;
  • Eusebius van Caesarea (A.D. 260-340): intern tegenstrijdig;
  • Hiëronymus (A.D. 340-420) schijnt beide tradities te verwarren als een en dezelfde.
  • Tegenover deze vroege getuigen staan de: Muratorian Canon; Epiphanius; Syrische schrijvers; Arethas; Papias; Herder van Hermas; Tertullianus
  • Irenaeus

(1) Hij schijnt direkt over onze kwestie te spreken. 
(2) Het boek, Against Heresies, waarin hij hierover schreef, dateert vanaf A.D. 180. 
(3) Hij beweert Polycarp gekend te hebben, die op zijn beurt de apostel Johannes gekend zou hebben.
(4) Hij is de hoofdgetuige waarop de traditie algemeen heeft gesteund, met haar late datering van Openbaring in A.D. 95, tijdens Domitianus regering. Hij is alles behalve duidelijk in zijn bewering, welke gevonden kan worden in Boek 5, Hoofdstuk 30, paragraaf 3 van zijn "Adversus Haeresos". Hoewel oorspronkelijk geschreven in het Grieks, bestaat dit werk in zijn geheel alleen in het Latijn. Gelukkig is de bewering in kwestie voor ons bewaard gebleven in het originele Grieks in twee citaten van Eusebius' Kerkgeschiedenis (in 3:18:3 en 5:8:6).

Irenaeus' cruciale bewering bevindt zich aan het einde van een sectie, waar sprake is van de identificatie van "666", welke hij toepast op de Antichrist, in Opb. 13. Dit citaat is vertaald uit het engels: "Wij willen niet het risico lopen om een positieve uitspraak te doen w.b. de naam van de Antichrist; want indien het noodzakelijk zou zijn, dat zijn naam in de huidige tijd duidelijk geopenbaard moest zijn, zou dit zijn aangekondigd door hem die de apocalyptische visie aanschouwde. Want dat was gezien, niet erge lange tijd nadien, maar bijna in onze tijd, tegen het einde van Domitianus' regering."

Hoe moet een advocaat van een vroege datum omgaan met zo'n sterke en onomwonden getuigenis van deze opmerkelijke oude kerkvader? In werkelijkeheid zijn er echter verschillende redenen die de bruikbaarheid van Irenaeus voor de verdeding van een late datum reduceren.

  • Ten eerste, het vertaal probleem
  • Ten tweede, het subject van heorathe
  • Ten derde, de syntactische structuur.
  • Ten vierde, de kontekst
  • Ten vijde, de bedoeling van Irenaeus
  • Ten zesde, de onverenigbaarheid van Irenaeus opemrkingen over Openbaring
  • Ten zevende Irenaeus gebruik van ooggetuigen.

Het belang van de juiste datum van Openbaring

Wanneer we vroege datum van Openbaring aannemen, doet zich een interessant resultaat voor aan de verklaarder. De meeste van de oordeel-visies (hfdst. 4-19) kunnen gemakkelijk toegepast worden op het historisch tumult, dat kort nadat Johannes geschreven had tot een uitbarsting kwam. De vervulling van de meerderheid van zijn profetiën zouden dan van toepassing zijn op het eerste begin van het Christendom, i.p.v. zijn conclusie. Vervat in Openbaring zijn dan profetische toespelingen op de eerste Romeinse vervolgingen van het Christendom (A.D.64-86), de Joodse Oorlog met Rome (A.D. 67-70), de dood van de eerste vervolger van het Christendom (Nero Caesar, 68), de Romeinse Burgeroorlogen (A.D. 68-69), en de verwoesting van Jeruzalem en de tempel (A.D. 70).

Als dat het geval is, dan kan de vervulling van veel van de profetiën in Openbaring voorwerp zijn van historisch documentatie. Vervolgens, het boek zou dan intens relevant zijn voor de lijdende kerken tot wie Johannes zich adresseert. (Opb. 1:4,11; 2-3; 22:16). Het eerste doel van Openbaring zou dan zijn om het jonge Christendom te stalen tegen de verdrukking waarin het was terecht gekomen (Opb 1:9; 2:10,22; 3:10; 6:9-11). Bovendien, zou Johannes ook aan de eerste christenen en aan ons de geestelijke en historische betekenis uitleggen van de verwoesting van Jeruzalem en de tempel en de neergang van het Judaïsme. Zulk een voorbereiding van de christenen uit de eerste eeuw zou van een immens praktisch en geestelijk belang zijn.

Cookie-beleid

Deze site maakt gebruik van cookies om informatie op uw computer op te slaan.

Gaat u akkoord?